PRIJZEN BEWIJZEN ZOMEROPRUIMING BOS MEIJERING G. J. BENES SCHENK, BOEKBINDERIJ T. K. KREMER BENES' Paardje Gichorei! Ze is krachtiger en «ma- keiyker dan alla andere soorten. U kunt hiervan minder gebruiken. WEERZIEN Dit is UW VOORDEEL ITI GRONINGEN - VISCHMARKT 4 9-5 1 BIJ DE BEURS. SAPPEMEER YIngge afvepking Billijke prijzen Gebruikt De GRQOTE ZOEViEROPRUftVIiNQ duurt tôt omstreeks half September e.k. Hoogezand Meubelfabriek Appingedam, JONGEHEEREN OYERJASSEN 4 50 - SPORT CICHORBI FABKIEK VAN Steeds grooten voorraad. Specialiteit in KANTOQRMEUBELEN en KAARTEN- BUREAUX voor de Gemeenten. ZÔÔ VOEDZAAM D E DAT MEM OP OSZE GKOOTE II E T BEITEKGEWOOK VOOBDEEIjIG KAM INKOOPEÏf. 14.50 3.50 12.50 7.50 18.— 22.50 26.— 30.— 34.— 38.— 42.50 48.— 55.— tôt de fljnste soorten. 16.— 20.— 24.50 31.50 38.— 44.50 60.— 56.— 63.— 10.50 14.— 19.— 26.— '6;50 8.- 9.50 12.60 16.75 19.50 23.50 26.50 17.50 21.— 10.— 14 26.— 30.— 36.— 30. 40.— 35.— 46.- 40.- 50.— 45.- 54.— 50.— 58.- 10.— 3.50 14.- 4.75 6 50 17.50 21.— 24.— 28— 32 50 36.— 40.— 46.— 17.50 20.60 23.- 5.— 8.50 6.- 11.- 10.— 14.- 26.— 29.50 82.— 35.— 37.75 12.50 16.— 19.— 22.50 26.50 16.50 19.— 2275 25.50 28.25 HEEREN COSTUMES PANTALONS HEEREN OYERJASSEN M0T0RFIETSJEKKERS REGENJASSEN DAMES REGENMANTELS JONGEHEEREN COSTUMES. KINRERPAKJES- Sferke SCHOOLBROEKJES fn PAKJES van blauw eheviot an manchester, katoenen P^KJ®|'p|^^™Mb|e't|LLES BIEMEN, WERKBROEKEN, MOTORFIETSBROEKEN, BEENSTUKKEN, gekleurde en witte OVERHEMDEN,^BKEiE j HOEDEN, PETTEN, enz. 30 H O R TIN G gednrende de Opmiiiiing op DAMES- en HEERENKLEED naar ma» is het goedkoopat adres voor solide Meubelen. DOOR MARIE METZ-KONING. Het hoofd leunende tegen het kussen van de spoorwegcoupé gaf Emilie zich over aan de gedachten, die in haar op- stormden. Ailes was zoo snel gegaan. Gisteravond aan de theetafel, dien brief een vlug bera 1 in overleg met haar man een slapelooze nacht en nu, vroeg in den niorgen, dezo reis. Het was zoo on- verwacht gekomen. In meerçlan twintig jaar had ze niets van liem géhoord, en nu plotseling, die brief een kreet om mede- lijden, een biddende vraag, om te komen aan zijn sterfbed. De brief op zichzelf had haar niet zooze»<*geschokt. Hij was immers al lang een doode voor haar, zooals zij een doode voor zichzelf was Nu twintig jaar geleden had zij afscheid genomen van hem, en daarmee van zich zelf, van het frissche, jonge, illusie-volle meisje, waaruit een berustende, plicht- doende vrouw was geworden. Ze was getrouwd, zonder leugen, haar man ailes bieclitend van die jonge liefde, vergaan in een raadsel dat zich nooit had opgelost. Hij had begrepen dat zij hem alleen een restje kon scheuken, en hij was daarmee tevreden geweost. Hij zelf was een eerlijk, trouw man, en zij was hem eerlijk trouw geweest, zooals hij verdiende. Even bleven Emilie's stormende ge dachten liierbij stilstaan en het was haar een oase van rust. Hoe edel, hoe ver- trouwend was het van Herman, dat hij haar zonder een woord dat kon terug- houden, had gezegd, dat ze gaan moest; dat ze doen moest wat haar hart haar ingaf. Zouden er veel mannen zôôzijn? Ze vouwde haar handen, en drukte 't hoofd wat dieper in het kussen, zich overgevende aan die rust-brengende ge- dachte: zouden er veel mannen zo6zijn?v Was het niet een geluk zulk een man te kennen? Zijn vrouw te wezen 't Was haar, of ze dit nu voor 't eerst besefte Maar niet lang bleef z© in deze rust. Haar gedachten stormden weer met haar voort, en brachton haar terug in het ver- leden. Twintig jaar dan was het geleden dat ze zijn laatsten brief had gekregen, een brief, niets anders vermeldende, dan dat een huwelijk tusschen hen beiden onmogelijk was. Ze zag zichzelf nog, star van wanhoop, zonder tranen; en 't was haar, of ze altijd zoo gebleven was een koud wezen, dat alleen nog maar met haar verstand leefde. Hoe anders was het geweest, toen ze zich ombloesemd voelde van zijn liefde zijn blonde dich- terliefde, die in bloemen en verzen haar leven vermooide tôt een schoon geloof in al wat goed was. Zijn brieven, zijn woorden, zijn oogen, zijn handen, ailes had ze liefgehad met een teerheid die ze nu niet meer kende. En nu zou ze hem weerzien, zooals zijn brief zei: ster- vende Zou hij niet zijn getrouwd En waar zou liij geweest zijn, al die twintig jaren Nooit meer had ze iets van hem gehoord, dan dat hij naar Indië was gegaan.Ook met zijn familie had ze gebroken. Hun verloving was niet publiek geweest en ze hadden haar nooit begrepen hem niet en haar niet. Nu zou ze hem weerzien oud, ziek, afgeleefd misschien. Wàt zou hij haar te zeggen hebben Wàt zou ze hem kunnen antwoorden Ze haalde uit haar handtaschje zijn brief, en bekeek 't beverig adres, en las aan ommezijde zijn adres in een der buitenwijken van Amsterdam. Ze rilde. Hoe anders zou 't nu zijn, dan het bij hun laatste samenkomen was geweest. Hand in hand, als kinderen in een Paradijs ontwaakt, waren ze gegaan door een lentebosch. Rondom jonggroen en jonge vogels, en een blauwe lucht en een verte van geluk. Nu een banale kamer misschien, in een van de vele eenvormige straten der buitenwijken. Trouwens, banaal behoefde zijn kamer nog niot te zijn daarvoor had hij te veel schoonheidsgevoel. Arm kon hij wezen, maar toch nog mooi, met zijn stralende blauwe oogen en fijne handen. Er was iets aan hem geweest, dat nooit verloren kon gaan en dat zou ook nu nog op zijn omgeving zijn afgedrukt. Ze stopte den brief weer weg, en sloot de oogen. O, goed was het, dat ze hem weer zou zien. Eindelijk zou dan 't ant- woord komen op haar starre wanhoops- vraag waarom hij haar had afgeschreven? Hij had haar immers bemind, evenals zij hem Dat kôn niet anders Een gloed van geluk kwam in haar oogen. Ze opende die en liet haar blik weiden in de verte van nog nevelige morgenlanden, die de trein doorsnelde. Weer kwam als een goede rust in haar de gedachte aan haar man. Wat was hij toch goed, zoo echt goed, om haar zonder een woord te laten gaan. Wie zou z6o doen Ging ze niet naar den man, die hem haar eigenlijke z ij n ontstolen had. nog v66r ze hem kende Wat moest hij haar wel liefhebben en vertrouwen Was ze die liefde. dat vertrouwen waard In uiferlijke vormen, ja maar innerlijk was ze vervreemd gebleven. De gedachte aan haar jonge liefde voor dien ander had altijd tusschen haar in gestaan. Haar man wist dat, en tôch Daar lag Amsterdam al. Uitstappe^i snel 't station door; een auto; het adres gegeven en de oogen dicht, weer terug zinkend in duizelende gedachten, liet Emilie zich voortrijden tôt de auto stond Met een schok overeind, wijd de oogen sperrend, keek ze 't raampje uit. De auto stond voor een groentewinkeltje. In de deur er van kwam een dikke vrouw, die iets tegen den chaufleur zei. Nu de chauffeur zeggen, dat hij wachten moest en dan er uit. De oogen wild, stond Emilie de be- groezelde deur aan te kijken van het bovenhuis waar hij wonen moest. Waar moet uwee wezen vroeg de groentevrouw Amsterdamsch-nieuwsgierig Meneer Vervoorde stotterde Emilie, niet wetend welke van de twee vuile belknoppen te nemen. O, da's twee-hoog Zoo'n dikke meneer. Nee die knop, wees de groente vrouw terecht. Emilie belde, blij dat de deur dadelijk open schoot. Ze trad in een vuil portaal een vervelooze trap zonder looper noodde naar boven. Ze keek omhoog. Ailes was daar donker. Woont hier meneer Vervoorde? vroeg ze, op goed geluk hopende, dat iemand haar hooren zou. Een schelle vrouwenstem. van heel hoog komende, antwoordde Meneer Ver voorde woonde er maar meneer zou nog I wel niet op zijn. Of de juffrouw dan maar zeggen wou, dat mevrouw Van der Velden er was dan wist meneer het wel. ^Emilie sidderde keek nog even als hulpzoekend naar de auto. Wel was de plaats waar ze elkaar weer zouden zien een oord van verschrikking voor haar, die dit soort stadsbestaan verfoeide en zelf in een stil, schoon dorp leefde Of mevrouw maar boven wou komen, vroeg de schelle stem en geduldig begon Emilie te klimmen. Hoe liooger ze klom, hoe donkerder het werd. Eindelijk een portaal met dichte deuren. Nog een trappie hooger, waarschuwde de schelle stem en de hand tegen t bonzend hart drukkend. begon Emilie weer te klimmen. Ze voelde zich benauwd worden ze was het trappen loopen niet gewoon. 't Werd nu wat lichter. Nog maar enkele treden, en ze stond weer op een portaal. Wacht, ik zal efkes voor u ldoppen, zei de schelle stem en een niet onvrien- delijk vrouwengezicht lichtte op in Emilie's zoekende oogen. Een deur ging open een buitengewoon gezet man stond in een benauwd-riekende kamer. De deur sloot zich achter Emilie, en de vreemde man, baardig en onkenbaar, stak twee handen naar haar uit, gedempt zeggend „Emilie" Ontzet trad ze achteruit, keek in 't ge- zwollen gezicht, in de waterige, blauw- omwalde oogen van dien vreemden man U is Is u begon ze, de dikke, beverige handen vreezende, die zich naar haar uitstrekten. Ze zonken terug langs het breede lijf, dat plotseling neer-knakte op een stoel, bij een tafel, waarop veel fleschjes. O God, Emilie O mijn lie- veling en je herkent me niet eens meer snikte de man, de handen voor zijn gezicht. Zijn breede gestalte scliokte. Toen keek hij op, de handen weer smeekend naar haar heen. En jij Hoe ben jij zoo jong, zoo frisch gebleven, Emilie 't Is of je niet geleefd hebt heelemaal niet geleefd Een wijd medelijden verweekte Emilie. Ze stak haar hand uit en liet toe, dat hij die tusschen zijn beide handen nam en aan zijn lippen bracht dikke, blauw-ge zwollen lippen, tusschen een borsteligen, grijs-blonden baard. Nu herkende ze zijn voorhoofd en zijn wenkbrauwen het voorhoofd, dat een kuiltje had boven tusschen de oogen, en die donkere, fijnharige wenkbrauwen twee peizende lijnen. Dat voorhoofd wàs er nog. 't Was blank en zonder rimpels en stond vreemd en helder boven het blauwrood gezwsllen gezicht en de wenk brauwen lagen vervreemd van de weg- geleefde oogen, maar waren er 66k nog, evenals vroeger. Wim, m'n arme, arme jongen, zei ze mild, hem nu ook haar andere hand reikend. Hij drukte die aan pijn, snikkend zacht, 't voorhoofd nu buigend op bei haar handen. Toen liet hij plotseling los en droogde zich snel de oogen. Ga zitten, dààr, daar tegenover me zei hij schor, zenuwachtig met de beverige hand wjjzende. -Ik durfde haast niet te hopen, dat je komen zou. Ik ben ziek; héél ziek. Een hartkwaal. Ga zitten Dââr In dien stoel tegenover me. Ik heb die die exprès neer- gezet voor als je komen zou en i heb er den geheelen nacht naar ge e ken alsof je d'r al was Weer snikte hij in de handen. Ze zag zijn te groot hoofd gebogen de al kaal geworden kruin zijn schamele kleeren. Wim, Wim, wat is er van je ge worden fluisterde ze, haar anget-oogen naar hem heen. Toen gleed haar bli door de kamer, armelijk en kaal, zonder iets persoonlijks, en ze rook een steike alcohol-lucht. Hij keek op. Zijn oogen waren wazig en omneveld. Berouw, kind. Berouw. Drank, berouw berouw, drank. Overal ellende àltijd ellende. Hij zweeg even, starende voor zich, op de tafel, die nu tusschen Emilie en hem in was. Ik dank je, dat je gekomen bent, fluisterde hij schor. Emilie wrong de handen. Maar waaromwaarom dat ailes, Wim? Waarom die ellende, die vreeselijke ellende Zeg me dan nu ten- minste waarom je Hij viel haar in de rede, een gebaar van wanhoop beschrijvend in de lucht. Ik zal je ailes zeggen, snel, zoo snel ik kan. 't Is één ellende. Ik had jou lief, Emilie Jou alleen Maar toen is die vrouw gekomen, en die heeft iets in me gepakt, gepakt zooals zulk een vrouw dat kàn Een ander dus steunde Emilie. Noem haar geen „ander", barstte uit hem los. Ze was geen vrouw. Ik heb nooit iemand gezien z66 slecht, z66 slecht. Maar door hââr ging ik verloren en toen ik dit wist, wist ik ook, dat ik verloren was voor jou, want toen was 't overal te laat voor. O, Wim, 't zou nooit te laat zjjn geweest, fluisterde Emilie. Zou ik je niet ailes hebben vergeven? Weer maakte hij een wanhoopsgebaar. Yal me niet in de rede. Toen ailes weg was, mijn gezondheid, mijn geld, mijn geloof in mezelf, àlles, dacht ik weer aan jou. Ik heb als een gek rond je huis gezworven maar ik dorst niet te komen. Hoe zou ik je kunnen aanzien? Wat zou ik je nog kunnen bieden. Ik jou Toen kwam een aanbod voor Indië. Ik ging er heen, verloren, verloren één wanhoop, één berouw. Ik had jou lief, Emilie jou. Je was mij heilig. Maar ik ben een zwakkeling, een ellendige kerel geweest Ik kon niets meer ver- wachtte niets meer. 't Ouwe liedje. De drank, en altijd méér drank Nou is 't uit met me. Een hartkwaal, zegt de dokter. Ik ben nog niet lang in 't land. Ook in Indië heb ik ailes vergooid. Er zijn vrouwen geweest die van me hielden. Bah ik heb ailes vergooid iedereen ver- raden. Nog maar één verlangen jou te zien, v6or ik dood ging O, kind, kind, dat je gekomen bent Weer strekten de bleeke, dikke, beverige handen zich naar Emilie uit maar een walging beving haar, Dranklucht woei haar toe vanuit zijn adem ze had een gevoel of ze onpasselijk zou worden. Ik heb maar kort tjjd, stamelde ze, v66r zich ziende. De auto wacht, en. Weer snikte hij, terugzinkend in zijn handen. Je walgt van me. Ik weet 't wel, huilde hij schor. Toen, opziende Maar jij? Ben jij gelukkig? Zeg, Emilie? Ze knikte staroogend. Ja bij hem ver- geleken was ze gelukkig. Haar helder, vroolijk thuis doemde voor haar op. Ze zag het edele, opene gezicht van haar man, zijn ernstige oogen, zijn goeden lach Dat is goed, dat is goed, stamelde Vervoorde. En hij Is hij goed voor je? Hou je van hem? Weer knikte ze. Een zachte lach gleed om haar mond. Ja hij was goed voor haar; ze hield van hem Goddank, goddank, beefde de stem tegenover haar. Dan kan ik gerust zijn. Dan kan ik rustig sterven. Dan heb ik niet zooveel kwaad gedaan als ik dacht. Emilie's zachte lach versmolt. Ze zag Vervoorde aan, de oogen glanzende van tranen." Kan ik iets voor je doen? vroeg ze met bevende lippen. Hij schudde 't hoofd. Met mij is 't uit, héélemaal uit, fluisterde hij, moeite doende om zich te bedwingen. Maar huil niet om mij. Dat verdien ik niet. Heb je heb je aan niets gebrek hield ze aan. Aan niets. Mijn zuster zorgt voor me. Hij keek haar aan een beeld van verval en menschelijke ellende. Je hebt me dus vergeven vroeg hij smeekend. Ja, Wim, ailes. Emilie keek hem aan. Hij was een vreemde voor haar. Ze voelde koel haar stem ver haar oogen en ook, hoe ze verlangde weer bij haar man te zijn veilig. Ze stond en nâderde Vervoorde. Ik moet nu gaan Hij knikte, wezenloos haar aanziende. Vaarwel. Ze stak haar hand uit, liet weer toe, dat hij die kustte. Toen, in koel mede- doogen, boog ze zich over zijn voorhoofd, over 't eenige, dat ze nog herkende en raakte het even met haar lippen aan. Dank je, zei hij innig haar hand drukkend. En dank vooral je man. Zul je, Emilie? Vooral je man danken, dat hij je heeft laten gaan Emilie's oogen lichtten. Ja, dat zou ze doen haar man danken. Anders tôt hem terugkomen, dan ze was gegaan. 't Leek haar, of een last van jaren van haar was afgevallen. Ik zal je nog schrijven, zei ze. Nu kan ik niet langer blijven. Ik kan nog net den trein halen. Weer knikte hij. Zijn flauwe oogen, blauw omwald, keken als vanuit een verte. Een droeve lach wrong zijn mond, onder den stoppel-baard nauw zichtbaar. Vaarwel Vaarwel Even later zat Emilie weer in de auto, keek op haar horloge. Snel naar 't station, gebood ze. En toen, de oogen weer sluitend, riep ze in zich een ander beeld het beeld van haar eigen leven met Herman, van haar rein-gebleven leven, miskend tôt nu toe door haar zelf, maar dat ze nu pas in zijn ware gedaante zag.

Kranten- en periodiekenviewer van het Historisch Archief Midden-Groningen


(Volksblad) Oost-Goorecht en Omstreken nl | 1921 | | pagina 4