voor Landbouw, Handel en Nijverheid De uitvinding van de telefoon EEN ARME BLOEDVERWANTE Verschijnt Woensdags en Zaterdags MUZIEK Hoofdpijn - Kiespijn - Gevatte koude 50e Jaargang. ZATERDAG 28 MEI 1938. No. 58. ADVERTENTIËN voor het Woensdag nummer moeten Dinsdagsavonds en voor het Zaterdagsnummer Vrijdags avonds telkens uiterlijk vóór 6 u u r in ons bezit zijn. ABONNEMENTSPRIJS Per 3 maanden 60 cent. Franco per post 75 cent (bij vooruitbetaling). Firma J. uitgave G. DIJKHUIS. Sappemeer. PRIJS DER ADVERTENTIËN Van 15 regels 50 cent, elke regel meer 10 cent. Rubriek Vraag en aan bod: Van 15 regels 40 ct. Voor inge zonden mededeelingen en adverten- tiën tusschen de tekst vrage men in lichtingen en tarieven aan ons Bureau. Telefoon 214. Postrekening 171219. (Nadruk verboden). „Er zit muziek in", zegt de volksmond van een zaak, welke iets voor de toekomst belooft. En deze uitdrukking is even tee kenend als waar. Muziek maakt alle din gen licht en doet de moeilijkste opgaven gelukken. Gelijk Orfeus de wilde dieren temde met het getokkel van zijn luit, be neemt muziek de sterkste weerstanden hun kracht. Inderdaad kan men dit too- verij noemen en het is volkomen begrij pelijk, dat menschen, die angstig tegen over het leven staan, achterdocht koes teren jegens het rijk der tonen, waarin huns inziens de duivel heerscht. Waarin schuilt het geheim der muziek? Afmattend zou een urenlange marsch zijn zonder het opwekkend rhythme, dat het loopen geleidt. Beproef eens te dan sen zonder muziek! En wat een verschil, wanneer men gymnastische oefeningen maakt op de maat van een vroolijk deun tje! Er zijn ondernemingen, welke van de ontspannende werking van de muziek bij den arbeid profijt trekken; de eentonige handgrepen van de moderne fabriek wor den spelenderwijze verricht, wanneer de luidspreker het werk opfleurt met een radio-concert. Muziek verhoogt den moed. De levens gevaarlijke toeren, welke de acrobaten in het ouderwetsche circus moesten verrich ten, zouden onmogelijk geweest zijn, in dien niet het geschetter van het koper en het geroffel van de trom hen tot het beteekenis geweest van de militaire mu ziek. Van den tijd af aan, waarin de krijgslieden in gesloten colonnes tegen den vijand begonnen op te trekken tot in Napoleon's dagen hebben de troepen met muziek slag geleverd. En wist niet Se- quah, de wonderdokter, de patiënten, die hij door een pijnlijke massage van hun rheumatiek afhielp, zich flink te doen houden door tijdens de operatie een or kest te laten spelen? Spoort aldus muziek eenerzijds arbeids- lust, moed en volharding aan, anderzijds stemt zij week en kweekt zij berusting. Ook dit is haar functie; het verbitterde of verslagen gemoed zich te doen ontlas ten, ontvankelijk te stellen voor innigheid en troost. De ontroerende werking bij rouw, de verheffende invloed bij godsdien stige en maatschappelijke plechtigheden, de verteedering, welke zij aan gelieven en romantisch gestemde zielen schenkt, maakt muziek tot een onschatbare waar de in 't menschenleven. Inderdaad, een zaak, waarin geen mu ziek zit, maar ook een mensch zonder muziek vertoont een tekort. Men moet er maar niet mee beginnen; het belooft niet veel goeds. Iemand, die geen muziek in zich heeft, mag men niet vertrouwen, aldus waarschuwt Shakespeare in De Koopman van Venetië; in zoo iemands geest is het, zegt hij, duister als midder nacht; in zijn gemoed zoo zwart als het rijk der schimmen. Wil dit zeggen, dat men, om mee te tel len in 't leven, een musicus zijn moet? Dan zou ieder, die toevallig geen instru ment kan bespelen, een uitgeworpene zijn! Maar er bestaan muzikanten, in wie geen muziek zit, en onmusicale menschen, uit wie de muziek bruist en borrelt. Wat is eigenlijk muziek? Oorspronkelijk heeft men met dit woord veel meer aan geduid dan alleen maar de toonkunst; het was de kunst der muzen, welke alles omvate wat geest en gemoed beweegt. Tegenover de gymnastiek, de lichaams beweging en haar beoefening stond de muziek als de beoefening van de beweging van het innerlijke leven. En het is in de ze oorspronkelijke beteekenis, dat wij de uitdrukking: „er zit muziek in" moeten verstaan. Er zit muziek in, is dus: er zit innerlijk leven in, innerlijke beweging. En hoe hangt deze innerlijke beweging samen met de latere opvatting van muziek als het rijk der tonen? Innerlijk leven is rhythmisch; de beweging van geest en gemoed loopt evenwijdig met die van de stoffelijke dingen: de klop van het hart, de ademhaling, het op en neer gaan van het water bij eb en vloed. Iets of iemand, waarin muziek zit, is iets of iemand met een polsslag, met een gezond hart en een gezond stel longen, welke met heel het heelal mee deelnemen aan de uitzetting en inkrimping, aan de elastische beweeg lijkheid, aan het rhythme van het leven. Dit zijn de oogenblikken, waarop de mu ziek ons in den steek laat: elke stap weegt bij het marcheeren; onze armen worden als lood bij spel en gymnastiek; de handgrepen aan den loopenden band hangen ons de keel uit en de werkdag lijkt ons ongelooflijk lang; wij wagen den acrobatischen sprong niet en durven er niet op los tegen den vijand; verbitterd staan wij in onze teleurstelling en versla gen in onze rouw; ons gemeenschapsge voel is bevroren en onze liefde onmachtig. Alle bekoring, alle zin is uit het nuchter bestaan verdwenen. Er zit geen muziek meer in ons. En dan is 't eerste, wat wij behoeven voor on ze genezing, dat opwekkende, bemoedi gende, bevrijdende, verteederende rhyth me in ons innerlijk terug te vinden, waar door ons contact met het kosmische le ven hersteld wordt. H. G. C. Een, wereldverovering zonder weerga. Wij menschen accepteerenHet is voor ons de gewoonste zaak van de we reld, als wij het licht aandraaien, de radio „aanzetten", het gas aansteken. Wij kijken op ons horloge hoe laat, op de thermometer hoe warm het is en op de barometer hoe mooi of leelijk het weer wordt. Wij gebruiken 1001 dingen en denken idaarbij geen oogenblik aan de ontdekkers en uitvinders en nog minder aan den moed en de wanhoop, waarmee zij voor hun ideeën hebben „gevochten". Zoo doen wij nog meerWij telefo- neeren. Dat is heel eenvoudig, een kind kan het doen, alleen is het vervelend als je dengeen met wien je spreken wilt her haaldelijk in gesprek vindt, dan denk je, die telefoon-uitvinders moesten er nog maar wat bij uitvinden, b.v. de automa tische stem, die kon zeggen „schiet een beetje op" of iets dergelijks, waaruit de opgebelde te weten kon komen, dat er op hem werd gewacht. Menschen worden voeleischend... Soms echter kan zoo'n veeleischend mensch wel eens tot inkeer, én in een milde stem ming komen en tot zich zelf zeggen: „eigenlijk toch een prachtige uitvinding die telefoon. Wat zou ik moeten begin nen als zij niet bestond? Onzin niet aan denken. Zij is er" en dan prevelt hij misschien: „dank zijJa, dank zij wie? En dan moeten wij antwoorden dat het niet meer is vast te stellen, wie de eerste bruikbare telefoon heeft geconstrueerd. De geschiedenis noemt in dit verband verscnuienae namen, imaar men neemt algemeen aan, dat de Amerikaan, Alex ander Graham Bell, j de eerste was, die slaagde met een practlfche bruikbare toe passing van overbrenging van de men- schelijke stem langs étn draad. Toen de proefneming slaagde wierp Bell in dolle vreugde zijn hoed in lie lucht en de ge schiedenis vermeldt, dat het nog wel een hooge hoed was! Dat was 1876 en het ge beurde te Boston. Het jaar daarop bezat deze stad als eerste ter wereld een tele foonlijn en slaagde Bell er reeds in over een afstand van 96 K.M. te spreken; vijf jaar later bezat vrijwel iedere stad van eenige beteekenis in de Vereenigde Sta ten een telefoonnet. Europa bleef niet achter. In 1878 en 1879 kregen resp. Londen en Parijs hun stadstelefoonnet, de hoofdsteden in an dere landen volgden en het telefoonnet groeide en groeide, in snel tempo ver overde de telefoon de wereld. Natuurlijk werden steeds nieuwe verbe teringen aangebracht, totdat eindelijk het kleine, fraai gevormde en zoo eenvou dig schijnende toestelletje is ontstaan, waarvan er thans alleen in Nederland reeds meer dan 382.000 in gebruik zijn Wij zullen het nu niet hebben over de ontwikkeling van de centrale's tot „auto matische" apparaten en over de ontzag lijke organisatie, welke aan het telefoon verkeer heden ten dage ten grondslag Mijnhardtjes (in hartvorm) helpen snel, want. Wat Mijnhardt maakt isgoed. Doos 10 en 15 ct ligt. U heeft een toestel thuis (en zoo niet, dan is het in Uw belang er zoo spoe dig mogelijk voor te zorgen, dat er een komt) en dat is U genoeg U kunt wan neer U wilt spreken met elk lid van de wereld-omvattende telefoon-familie, wel ke meer dan 35.000.000 leden telt. Daar om staat thans Uw huis alleen, zonder telefoon, ook al woont ge in het hart van de stad. RECHTSZAKEN. Waarom schoot notarisklerk veldwachter neer? „Gaat U eens staan". De bleeke jongeman met de linksche gebaren, doch met de mogelijkheid om zich vlot, duidelijk verstaanbaar en lo gisch te verantwoorden, richt zich op en blijft, met de handen op de voorkant van de beklaagdenbank geleund, staan. „Mijnheer de officier eischt vier jaar gevangenisstraf tegen u. Hebt u daar nog iets op te zeggen?" „Neen, Edelachtbare". „Gaat u dan maar zitten". De aangesprokene is de 25-iarige C. M. van W. uit Enspyk. notarisklerk van be roep die Dinsdag j.l. voor de Utrechtsche Rechtbank terecht, stond omdat hij in den laten avond van den 3den Februari op den weg van Vianen naar Waarden burg bout portant vijf schoten heeft gelost op den rijksveldwachter H. G. Bloemendaal, die den jongeman betrapte bij het rijden op een autosnelweg die voor wielrijders verboden is. De verdachte geeft de feiten onomwon den toe en hij vertelt hoe hij 's avonds om elf uur op den weg van Vianen naar Waardenburg fietste nadat hij in Vrees wijk had geschaakt. Hij fietste daarbij op een verboden weg en werd door den in uniform gekleeden rijksveldwachter Bloemendaal aangehouden. Deze vroeg hem zijn naam. De president: „U hebt toen een val- schen naam opgegeven". „Jawel, Edelachtbare". „Waarom?" „Eigenlijk impulsief". De veldwachter geloofde het verhaal niet en begon den verdachte te fouillee- ren. En daarop: „Ik strubbelde eenigszins tegen. Toen wou hij me meenemen om den volgenden dag uit te zoeken, wie ik eigenlijk was. Ik wilde weg gaan en draaide mij om. Toen gaf hij mij een hevigen stomp in het gezicht, al weet ik dat de veldwach ter dat nu ontkent, en riep: „Sta of ik schiet". Op hetzelfde oogenblik ben ik blijven staan, heb mij omgedraaid en heb mijn revolver getrokken en die in de richting van den veldwachter gehouden. Toen heb ik geschoten". „Hoeveel schoten?" vraagt de president. „Blijkbaar vier of vijf, ik kan me dat niet zoo precies meer herinneren." „Was het uw doel den veldwachter te raken?" „Ik heb op den veldwachter gericht en uit zenuwachtigheid eigenlijk en impul sief geschoten." „Waarom had u een revolver?" „Eigenlijk om een revolver te hebben." „Ja, maar waarom?" „Daar heb ik geen motief voor." De president: „U hadt dus geen motief om de revolver te hebben, geen motief om haar te dragen, geen motief om haar mee te nemen op dien avond en geen motief om te schieten. Ik begrijp uw hee- le houding niet." De president memoreert dan dat dr. Van der Hoeven uit Utrecht een rapport over dezen verdachte heeft uitgebracht, waarin hij zegt dat de notarisklerk een helder verstand heeft en in verschillende betrekkingen tot volle tevredenheid van zijn superieuren heeft gewerkt en overal genoemd werd als een betrouwbare werk kracht. Hij is schaakredacteur van een plaatselijk blad en staat in corresponden tie met de kopstukken uit de Nederland- schè schaakwereld. Hij heeft aldus het rapport een goede inborst en zacht ka rakter, al is hij iets hoogmoedig en iets eigenwijs. Uiterlijk kalm. heeft hij de gewoonte z'n gemoed op te kroppen, doch de conclusie luidt: verdachte is toereke ningsvatbaar. Een arts van de rijksklinieken, waar heen de veldwachter met drie schotwon den is vervoerd, vertelt dan dat de veld wachter er betrekkelijk goed is afgeko men, doch dat, indien de schoten in een iets andere richting waren afgevuurd, de veldwachter er het leven bij had kunnen inschieten. Rijksveldwachter Bloemendaal, een rus tige, krachtige gedrongen figuur met een gezond uiterlijk en de typisch roode kleur van een buitenman. 52 jaar oud en woon achtig in Ever dingen, stapt dan in de getuigenbank en vertelt: „Ik fiötste dien avond naar huis na een bezoek aan mijn chef, waar ik gehoord had, dat ik dienst had moeten doen op Soestdijk. Daarbij passeerde ik den weg Vianen—Waardenburg. die voor fietsers verboden is en daar zag ik een wielrijder aankomen Die gaf mij een valschen naam op, doch op dat moment wantrouwde ik hem nog niet. Wel viel het mij op, dat hij daarna een zonderling verhaal deed. Ik begon hem te fouilleeren. Plotseling rukte hij zich los en, zonder dat ik hem een stomp heb gegeven en zonder dat ik geroepen heb: „Sta of ik schiet" schoot hij mij van pal bij, drie schoten in het lichaam. Toen liep hij een paar passen weg en vuurde nog eens twee schoten op mij af, doch deze schoten hebben mij niet geraakt." De president: „En toen?" „Toen ging hij er vandoor met achter lating van zijn fiets. Ik heb zijn fiets ge nomen en ben met die twee fietsen naar het huis van den burgemeester gewan deld." De president kan een uitroep van ver bazing over dit kordate optreden niet on derdrukken. Het blijkt, dat de veldwach ter nog steeds last heeft van zenuwpij nen, en dat hij nog steeds geen dienst kan doen. De officier van Justitie, begint zijn re quisitoir met vast te stellen, dat er over de feiten weinig verschil van meening kan zijn. Naar zijn meening blijkt de op zet, den veldwachter lichamelijk letsel toe te brengen, wel uit het feit, dat niet op de beenen is geschoten, maar op het lichaam. „Mijns inziens", aldus de offi cier, „is dat een zware mishandeling, en het feit is van dien aard, dat een zware FEUILLETON. (30) (Nadruk verboden). Voor hem was zij verloren, maar hij wilde er zorg voor dragen, dat zij haar liefde voor von Bühren niet schuw in het donker behoefde te verber gen. Von Bühren was, ondanks het on gunstige oordeel, dat Georg over hem geveld had, een fatsoenlijke kerel en hij zou wel weten, wat hij aan Bettina ver schuldigd was, als hij vernam, dat men haar met hem gezien had. Om van deze twee menschen een gelukkig paar te ma ken, ontbrak slechts geld en hij had meer, dan hij besteden kon. Het zou voor hem geen offer zijn de waarborgsom voor het huwelijk te storten. Alleen, dat hij haar in de armen van een anderen man moest voeren, dat was een offer, dat hem hartebloed zou kosten. Voor hem was zij evenwel toch verloren daar zij een ander liefhad. En hoe lief moest zij hem hebben, dat zij alle vrou welijke schuchterheid terzijde gezet had en heimelijk naar hem toe gegaan was. Slechts de angst voor zijn leven kon haar zoo ver gebracht hebben. Arm lief schepseltje, zoo alleen, zoo onbeschermd in het leven. Hij wilde voor haar opko men en niet alleen, omdat hij oudtante beloofd had voor haar te zorgen en haar te beschermen. Maar licht was het hem bij dit alles niet te moede. Het was hem alsof hij een kostbaren schat verloren had, die hem door niets kon vergoed worden. Slechts met moeite kon hij zich in de club beheerschen en zich schijnbaar on bevangen en vergenoegd voordoen. De andere heeren schenen de beide jonge menschen gelukkig niet herkend te hebben. Zij waren zeer onbevangen. Emst was blij, toen hij kon opbreken. Georg sloot zich ook op den terugweg bij hem aan, maar zij wisselden geen woord meer over de aangelegenheid. Georg niet, omdat hij zich voorgenomen had direct morgenvroeg zijn moeder het schandelijk voorval te vertellen en hij bang was, dat Ernst hem op zijn eere woord zou afvragen, hun ouders niets te zeggen. Thuis gingen zij met een vluchtigen groet uiteen en zochten hun respectieve lijke kamers op. Ernst kon dien nacht niet in slaap ko men. Het lot van Bettina en zijn vernie tigde levenshoop lieten hem niet tot rust komen. Bettina had haar kamer bereikt, zon der dat ze iemand in huis tegengekomen was. Vlug ging ze naar bed. Pas nu kreeg ze een gevoel van vrees. Het was toch een waagstuk geweest, von Bühren in zijn woning op te zoeken. Als men haar eens gezien had? Zij beefde bij het denkbeeld en sloot de oogen. Zoolang zij den drang in zich gevoeld had, te helpen, een men schen leven te redden, had zij den moe- gehad. Nu haar werk gelukt was, schi derde zij zich met vreesachtige schu heid af, welke gevolgen deze stap voor haar had kunnen hebben. Goddank, dat zij onopgemerkt weer in haar kamer was aangeland. Waarom was het haar nu nog zoo bang te moede? Zij kon toch vroolijk en tevreden zijn, von Bühren was gered en men had thuis niets van haar daad bemerkt. Niemand zou ooit vernemen, dat zij bij von Bühren was geweest. Hij had haar zijn eerewoord gegeven; en zij zou het har4 houden en het niemand verra den, dat zij hem het geld gebracht had. Nu was immers alles goed. Maar zij kon nog in lang niet in slaap komen. Eens ging ze opzitten en keek naar buiten in 't heldere maanlicht. Het was even mooi en helder als óp dien avond; toen oudtante stierf. Oudtante! „Nietwaar, u vindt het goed, wat ik van daag gedaan heb?" fluisterde zij, terwijl ze met groote oogen in het glanzende maanlicht keek. Daarop ging ze weer lig gen en vouwde de handen. „Wirf ab, Herz, was dich krünket Und was dir bange macht." Glimlachend sliep ze in. Toen ze den volgenden morgen ont waakte, waren haar gedachten dadelijk weer vervuld met het gebeurde van den vorigen avond. In het gelukkige bewust zijn van een goede daad verricht te heb ben, mengde zich nog altüd achteraf een onrust over den ongewonen stap. dien zij gedaan had. Evenwel moest zij zich zelf toch nu ook nog bekennen, dat zij in het zelfde geval precies op dezelfde wijze zou handelen. Zij kleedde zich vlus- aan en begaf zich aan haar huishoudelijke be slommeringen. Tante Adolfine zei haar even onvrien delijk als gewoonlijk goeden morgen en merkte op: „Het ia goed, dat je weer op je plaats bent, want er is vandaag veel werk." Aan het ontbijt ging het meestal zeer stil en rustig toe, maar heden schenen al len min of meer ontstemd te zijn. Oom Peter had slecht geslapen misschien had de aangelegenheid met von Bühren hem toch eenigszins verontrust. Tante Adolfine had schoonmaakkoorts en trom melde zenuwachtig op het tafellaken. Georg wierp Bettina van ter zijde kwaadaardige blikken toe en om zijn mond lag een hatelijke, harde trek en Ernst, die anders altijd eenige vriendelij ke blikken en woorden voor haar had, hief zijn oogen niet van zijn kopje op, doch dronk het haastig leeg en ging met eien algemeenen, vluchtigen groet snel weg. Hij zag er bleek en oververmoeid uit en in zijn voorhoofd was een diepe rim pel, alsof hij in stilte pijn leed. Wat kon er met hem zijn? Was hij ziek? De zorg over hem deed Bettina al het andere vergeten. Een bange onrust voor hem vervulde haar hart. Georg was gewend altijd dadelijk na Ernst op te breken. Heden bleef hij rustig zitten, totdat Bettina de onbijtboel de kamer uitgebracht had en aan haar werk was gegaan. Zijn moeder keek hem ver wonderd aan. „Nu Georg ga jij nog niet naar de fabriek?" Georg richtte zich op, alsof hij op deze vraag gewacht had. „Ik moet u beiden iets mee deelen iets heel onaangenaams." Peter Aszmann vouwde zijn courant op keek hem vol verwachting aan. Ook zijn vrouw vroeg benieuwd: „Nu?" Georg keek opmerkzaam naar zijn blauwachtige nagels. „Het betreft Bettina. Weet u, dat zij gisteravond uitgegaan is?" Mevrouw Adolfine keek zeer verwon derd. „Bettina? Bewaar me je weet toch, dat ze gisteravond wat vroeger van tafel ging, omdat ze wilde gaan liggen." Georg knipte met zijn vingers. „Voor de gekhouderij. Zij is uit ge weest, wij hebben haar gezien, Ernst en ik." Mevrouw Adolfine stond op. „Maar dat is toch niet mogelijk, dan zal ik Bettina toch dadelijk Georg hield haar tegen. „Blijf nu hier, moeder, hoor eerst alles eens aan. Bettina heeft luitenant von Bühren gisteren in zijn huis opgezocht. Wij zagen haar met hem het huis uit komen en hebben hen ongemerkt gevolgd, om ons tè overtuigen, dat zij het werke lijk was." Nu stond Peter Aszmann ook van zijn stoel op. „Dat is onmogelijk," riep hij ongeloovig uit. „Het is toch zoo. Een vergissing is uit gesloten." Nu vond mevrouw Adolfine haar spraak weer terug. Ze was een en al zedelijke verontwaardiging. En tegelijkertijd ver heugde ze zich innerlijk. Dat was een goede gelegenheid om Bettina kwijt te raken. „Dat is ontzettend ik ben buiten mij zelf zoo'n wezen in mijn huis. Ik heb geen woorden van verontwaardiging. Zoo iets moet men nu beleven van zlln goed hartigheid och ik heb al lang ver moed, dat haar schijnheilig gelaat maar veinzerij was. Zoo'n wezen zoo'n we zen!" Georg lachte boosaardig. „Ja, ze heeft ons allen om den tuin ge leid." (Wordt vervolgd). t Nieuws- en Advertentieblad (P. SEGGERS) TTda lrnmt hpt. /int. rvo ppn behaald oogenblik alles wat wij ondernemen, mis lukt; dat alles ons bij de handen af breekt; ja, dat de handen zélf ons ver keerd staan? Het wil soms niet. het lukt niet het is of alles tegen ons samenspant, of alles even zwaar en stroef gaat; alles is zoo ontzettend afmattend en zoo doo- delijk vervelend.

Kranten- en periodiekenviewer van het Historisch Archief Midden-Groningen


Nieuws- en Advertentieblad, Sappemeer nl | 1938 | | pagina 1